maandag, augustus 28, 2006

Een zondagmiddag

"15:17" zag hij op zij digitale klok in de woonkamer. Weer zo'n troosteloze zondag in de stad. Al weken regende het onafgebroken. Het maakte hem lusteloos.

Hij stond op uit de sofa en trok zijn lederen laarzen aan. Hij wandelde naar het grote koude raam en keek op straat. Vanop de vierde verdieping op de hoek van twee straten kon hij de omgeving aanschouwen. Een jonge blonde vrouw wandelde voorbij zonder paraplu.

Al twee weken sliep hij slecht en dit begon zijn tol te eisen. Tegen 16 uur werd hij iedere dag plots enorm moe. Er was dus haast bij om nog even tot bij de bakker om de hoek te geraken. Zou de bakker dezelfde slaapproblemen hebben, vroeg hij zich af, want hij sloot zijn winkel alle dagen om 16uur.

Hij stapte zijn appartement uit en wandelde naar de lift.
Hij groette de blonde jonge vrouw die hij daarnet nog op straat zag lopen en stapte in de lift.

De '0' op het klavier lichtte op en de lift kwam in beweging.
Hij stapte uit de lift en sloeg de metalen deur achter zich dicht. Harder dan verwacht. Een toevallige voorbijganger bekeek hem even.

Nu stapte hij naar de bakker. De automatische deur opende zich en hij stapte binnen. Voor hem waren nog twee klanten. Een oude vrouw en een man van een jaar of veertig.

In de koeltoog stonden nog enkele taarten en gebakjes. Zijn oog viel op het enige eclair dat daar nog stond op het onderste rek. "Dat wordt het", dacht hij.

De oude vrouw bestelde een ongesneden volkoren brood, betaalde en verliet de winkel.
Nu was het de beurt aan de man van rond de veertig. Hij bestelde twee stokbroden en een taart.
Rekende af en wilde de winkel verlaten.
Net als de deuren zich opende draaide de man zich om en vroeg aan de vrouw achter de koeltoog: "kan u me dat eclair ook nog inpakken aub?".

Wat gebeurde er nu? De laatste hoop op deze troosteloze dag verdween als sneeuw voor de zon.
De man rekende af en verdween nu uit de winkel.

De keuze was beperkt en hij bekeek de bakkersvrouw. Wat straalde zij schoonheid uit. Het was hem reeds eerder opgevallen. Hij bestelde een abrikozenflap die nog op het onderste rek van de koeltoog lag.

Hij rekende af en stapte bijna de winkel buiten. Op dat moment riep de bakkersvrouw: "dankuwel en tot ziens". Hij draaide zich om, bekeek haar en vroeg: "Zul je me altijd graag zien?".

Hij keerde zich om stapte de winkel buiten en zag in de weerkaatsing van het venster van een voorbijrijdende wagen hoe de bakkersvrouw verweesd achter bleef.

woensdag, augustus 23, 2006

Reisgids

Tijdens een avondje lezen kwam ik dit tegen.
Misschien eens iets om bij stil te staan als je vlug je volgende reis boekt!!!


Petrarca op vakantie…

- dat is nog eens echt een berg beklimmen -

In veel boeken wordt de beklimming van de Mont Ventoux op 26 april 1336 door Francesco Petrarca (samen met z’n broer en enkele bedienden) als het begin van de Nieuwe Tijd beschouwd. Hij beklimt die berg namelijk ‘zomaar’, of zoals hij zelf schrijft: louter uit begeerte om zijn bijzondere hoogte nader in ogenschouw te nemen. En dat is nieuw. Tot dan toe beschouwde men bergen enkel als obstakels, hindernissen om ergens te geraken. Petrarca zou dan de eerste toerist zijn = een mens die een berg beklimt enkel om boven geweest te zijn en het uitzicht te hebben gezien.

Vervolgens laat Petrarca zijn blik dwalen over het landschap en – nog steeds volgens dezelfde handboeken – ziet hij het landschap niet meer als “een symbool van Gods bedoeling en scheppingsmacht”, maar geniet er gewoon van. Reisgidsauteurs (de allerlaatsten in een keten van afschrijvers) durven het zelfs wel eens zo te formuleren: Petrarca is de eerste die het landschap ziet zoals het is. Dat ze daarmee zichzelf te kijk zetten als platdenkers hebben ze meestal niet door.



Afin: Tijd om Petrarca zelf eens aan het woord te laten. Hij heeft namelijk verslag gedaan van zijn tocht in een prachtige Latijnse brief. Na een zeer moeizame tocht omhoog, waarbij zijn broer (die later monnik werd) de korte en rechte weg naar de top bewandelde, en hij zelf wel tot drie keer toe een andere weg koos, die hem gemakkelijker leek, maar waardoor hij in plaats van te klimmen tot de vaststelling moest komen dat hij aan het dalen was, beschrijft hij het uitzicht alsvolgt:

“Eerst stond ik daar als een verdwaasde, overweldigd door de ongewone atmosfeer en het onbelemmerde uitzicht. Ik kijk om me heen; een wolkendek was onder mijn voeten. En nu ik op een minder beroemde berg met eigen ogen zag wat ik gehoord en gelezen had over de Athos en de Olympus, werden die bergen ineens veel minder onwezenlijk voor mij. Hierna wendde ik mijn blik in de richting van mijn geliefde Italië. Ik zag die massief oprijzende en met sneeuw bedekte bergketen, de Alpen, waar ooit die onbehouwen vijand van alles wat Romeins was overheen trok… Het leek me alsof ze vlakbij waren, hoewel ze toch heel ver weg liggen.”

Dat klinkt inderdaad als het wat bloemrijke commentaar bij een vakantiefoto van een echte toerist, maar vergis u niet. Nadat hij dit beeld op zich heeft laten inwerken verzinkt hij in een overpeinzing van het leven dat hij de afgelopen jaren heeft geleid. Hij gaat zitten en stelt zichzelf de vraag:

‘Stel dat je de kans zou krijgen gedurende nog eens tien jaar dit vluchtige leven verder te leiden en in hetzelfde tempo te blijven vorderen op de weg naar de deugd […], zou je dan […]de dood tegemoet kunnen treden en het resterende deel van je leven, je oude dag, zonder spijt kunnen opgeven?’

Dat zijn niet meer typische gedachten van een moderne toerist bovenop de Mont Ventoux. Dat zijn al meer de gedachten van een pelgrim. Ja het wordt nog erger. Bovenop de berg kijkt hij zijn ogen niet meer uit, maar geeft hij zich volledig over aan introspectie, totdat hij beseft dat het avond wordt en dus hoog tijd om terug te gaan.

“Ik draaide me om en keek naar het westen. De grenswal tussen Frankrijk en Spanje, het Pyreneeën gebergte, is daarvandaan niet te zien […]. Wel waren aan de rechterkant de bergen van de Lyonese provincie te zien,en aan de linkerkant was de zee die Marseille en de muren van Aigues‑Mortes bespoelt duidelijk zichtbaar, hoewel er in beide gevallen toch een afstand van enkele dagreizen tussen ligt. De Rhône zelf was vlak onder ons zichtbaar.

Toch toerist ? Je zou het bijna zeggen, zeker als hij een boekje opdiept uit z’n reistas, zo’n klein handig boekje; een reisgids ?!

Terwijl ik met aandacht en verwondering naar dit alles keek en daarbij nu eens dacht aan aardse zaken en dan weer, naar het voorbeeld van mijn lichaam, mijn geest deed opstijgen naar hoger sferen, kwam de gedachte bij mij op het boek “Belijdenissen” van Augustinus op te slaan […]; ik draag het altijd bij mij. Het formaat van het boekje is klein, maar wat er in staat, is geweldig. Ik sloeg het open om te gaan lezen waar het openviel, want waarop kon mijn oog anders vallen dan op een vrome en devote tekst? Toevallig viel het open bij het tiende boek. Mijn broer, die verwachtte iets van Augustinus te horen, stond er aandachtig met gespitste oren bij. God en hij die bij mij was, zijn mijn getuigen dat ik las wat stond op de plaats waarop ik het eerst mijn oog liet vallen:

‘En de mensen gaan om te bewonderen
de hoogten van de bergen
en de machtige golven van de zee
en de brede stromen van de rivieren
en de gang van de oceaan
en de omloop van de hemellichamen,
en zij verlaten zichzelf.’
Ik was met stomheid geslagen, en dan druk ik het zwak uit. Mijn broer wilde graag nog meer horen, maar ik vroeg hem mij met rust te laten en deed het boek dicht. Ik was boos op mezelf, omdat ik nog steeds aardse zaken bewonderde, terwijl ik toch allang, zelfs van de filosofen der heidenen, had kunnen leren dat

‘niets wonderbaarlijk is behalve de geest,
en dat niets groot is vergeleken bij zijn grootheid’.
De berg had ik tot tevredenheid gezien. Nu richtte ik mijn inwendige blik op mijzelf, en vanaf dat moment heeft niemand mij nog een woord horen zeggen, totdat we bij de voet van de berg waren gekomen. Dat citaat had me genoeg stof tot nadenken gegeven. Ik kon niet geloven dat dit me toevallig was gebeurd. Ik had het gevoel dat alles wat ik daar had gelezen, voor mij persoonlijk was gezegd en niet voor een ander.

Inderdaad een ‘reisgids’, maar wat voor één ! Eentje voor pelgrims, niet voor toeristen.

De tekst zelf (èn Petrarca’s andere geschriften, inclusief zijn beroemde sonnetten voor Laura) stellen duidelijk dat óók voor Petrarca de tocht naar binnen veel belangrijker is dan de uitwendige tocht. Het verslag van zijn bergbeklimming is enkel verstaanbaar als één grote allegorie of parabel: Lees maar, er staat niet wat er staat ! Volgens mij is het zelfs als zodanig geconcipieerd. Petrarca is m.a.w. niet de godfather van de toeristen, maar het prototype van de pelgrim, die zijn aardse omwandeling aangrijpt om een geestelijke tocht te maken.

Plots begin je zelfs te twijfelen of Petrarca die berg wel ècht beklommen heeft. Waarom zou hij ? Het was toch maar de Mont Ventoux, de mons ventosus (de winderige berg: “alles is ijdelheid, najagen van wind”). Heel die onderneming is hem ingegeven door begeerte en als je Augustinus meeneemt op een toch ingegeven door begeerte, dan kun je het wel schudden.

En dan nog: zijn omwegen, zijn ‘errors’: hoe zat het daar ook al weer mee ? Petrarca:

“Mijn broer liep langs de kortste weg omhoog en sneed daarbij de weg af, via de kammen. Ik kon dat niet opbrengen en bleef liever op minder steil terrein. Toen mijn broer naar me riep en me een kortere route wees, antwoordde ik dat ik hoopte dat de bestijging via de andere kant gemakkelijker zou zijn, en dat ik niet terugdeinsde voor een langere tocht, als ik daarbij over redelijk vlak terrein kon lopen. Dat was mijn excuus voor mijn traagheid. Terwijl de anderen al hoog gestegen waren, liep ik nog door dalen te dolen, zonder dat ik ergens een gemak kelijker pad vond …”

En iets verderop:

“en liet me opnieuw verleiden mijn weg te kiezen via lager gelegen delen. Weer liep ik door dalen en door het zoeken naar het gemak van de lange weg kreeg ik te kampen met langdurig ongemak. Ik stelde namelijk het inspannende klimmen steeds uit, maar de natuur der dingen laat zich door gedachten van mensen niet veranderen. Het is onmogelijk dat iets stoffelijks door af te dalen een top bereikt. […]

Om deze episode zelf voor ons te verklaren met:

“Daar liet ik mijn gedachten hun snelle vlucht nemen van stoffelijke naar onstoffelijke zaken, en sprak ik mezelf als volgt toe: 'Besef dat dit, wat je vandaag bij de beklimming van deze berg meermalen hebt ervaren, jou en vele anderen ook overkomt op de weg naar het gelukzalige leven. De mensen realiseren zich dat niet zo gemakkelijk, omdat de bewegingen van het lichaam openlijk zichtbaar zijn maar die van de geest onzichtbaar en verborgen. Het leven dat wij het gelukzalige noemen, bevindt zich op een hoge plaats; een smalle weg, zegt men, leidt daarheen. Onderweg rijzen vele heuvels op en men moet met glorieuze schreden van deugd naar deugd gaan. Op de top is het einddoel van alles, het einde van de weg: daar ligt de bestemming van onze reis. […] jij, Francesco Petrarca,wat weerhoudt je dan? Klaarblijkelijk niets anders dan de weg langs de laagste aardse genietingen, die minder steil is en op het eerste gezicht geschikter lijkt. Maar het is van tweeën één: hoe lang je ook hebt rondgedwaald, bezwaard door de last van de dom voor je uit geschoven inspanning, het is óf de top van het gelukzalig leven bereiken óf uitgeput neertuimelen in de diepten van je zonden.

Het is duidelijk. Wie Petrarca als reisgids meeneemt op vakantie en tijdens een moeilijke bergbeklimming opslaat, moet niet vreemd staan te kijken als óók hij van toerist in pelgrim verandert:

God geve dat ik die reis, waarnaar ik dag en nacht verlang, mag voltooien met een geestkracht die even groot is als de lichaamskracht waarmee ik vandaag alle moeilijkheden heb overwonnen en de voettocht heb volbracht.

Bron:

Dick Wursten, zomer 2004

Francesco Petrarca, De top van de Ventoux, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Chris Tazelaar, Ambo-klassiek 1990

dinsdag, augustus 15, 2006

L'union fait la farce.

Eindelijk was de werkweek voorbij en kon hij onderuitgezakt in zijn versleten zetel plaatsnemen. Een streekbier en een zak paprikachips op de kleine tafel naast hem. Zappend door de zee van waanzin in het televiesie-landschap kwam hij bij Sporza terecht, temidden het EK atletiek.

Een zweedse dame probeerde daar met een korte maar krachtige aanloop zomaar even over de lat op 201cm hoogte te springen.
Hij keek in zijn donkere woonkamer even naar de deur die op een kier stond. Dat is ook 201cm dacht hij nog, totdat zijn aandacht door geluid van de vallende lat weer naar de tv ging.

De commentator werd plots enthousiaster en daar verscheen een belgische atlete in beeld. Ze keek nog even om zich heen, nam een aanloop en sprong dan nipt over 203cm.

Hij keek opnieuw naar de deur in zijn woonkamer en dacht "wat zou zij slikken om dat te kunnen?"

Na enkele mislukte sprongen van de andere, nog in competitie zijnde atletes, en een tactisch spelletje behaalde de belgische dan zowaar de gouden plak.

Gedreven door trots en fierheid over deze prestatie van zijn landgenote ging hij even rechter zitten in zijn zetel, zette zijn halfvolle glas en zijn zak chips even ter zijde om dan nog het volume van zijn tv-toestel te verhogen.

Alsof het nog niet voldoende was betrad er weer een belgische atlete de arena.
De euforische bejubeling van de commentator oversteeg nu ruimschoots alle geluiden in de woonkamer.
Op het puntje van zijn zetel wachtte hij in spanning af wat er de komende minuten zou gaan gebeuren.

Daar stond ze dan, 200 meter rode tarton lag daar voor haar. Ze werd aangemaand op de startpositie in te nemen. Geconcentreerd wachtte ze op het verlossende schot.

Plots was het daar!

In de woonkamer weerklonk de galm van het schot nog als hij zag hoe ook deze landgenote zich als een op de vlucht geslagen hinde naar de eindstreep repte. In sierlijke vlotte bewegingen sleurde haar geest haar lichaam voort.
Enkele seconden later was het dan zo ver, een tweede gouden plak van deze avond.

De belgische atletes vielen elkaar in de armen en omhulden zich met de nationale driekleur.

Het tv-toestel in de woonkamer werd van verontwaardiging plots uitgeschakeld en hij kroop teleurgesteld in zijn bed.


Gelukkig stond de belgische atletiekwereld op zijn kop zodat het hen niet opgevallen is.

maandag, augustus 07, 2006

Cohiba etcetera

Achteroverleunend, verscholen achter een witte wolk blies hij zijn laatste adem uit. Is dit het einde voor hem? Hij droomde nog van zoveel, niet voor HEM maar voor HEN.














Valt er eigenlijk iets te vieren? Uitgerekend in 2006 zou het dan toch gebeuren.

De buren aan de andere kant van het uitgestrekte water keken er al lang naar uit maar de waas van verstikkende rook konden ze niet doorbreken.

Slechts schimmen konden ze waarnemen daar aan die andere kant. Het echte leven was er niet te vatten. Een reconstructie door overlevering leerde hen meer over dat wat zo anders was.
Een hemels geluid had ervoor gezorgd dat de belangstelling voor het mysterieuze andere groeide. Hun gehoor werd geprikkeld, maar slechts een tipje van de sluier konden ze oplichten.

Rest hen, eens de rook vervaagd, geen ontnuchtering en een bittere nasmaak?


Als een fenix herrees hij uit zijn as en met het eeuwig brandende vuur stak hij een Cohiba op...

zaterdag, augustus 05, 2006

I wish today was a very special day, but once again...

verdwijnt zomaar een kunstwerk in de mensenzee.

Het is niet gemakkellijk om te gaan genieten van kunst aan de zee zo bleek afgelopen week.

Van Oostende tot De Panne staat haast niemand van de duizenden frigoboxfanaten stil bij de uren van vakmanschap die zomaar in de breinen van de kunstenaars zijn ontstaan en op het strand, gratis dan nog, voor het rapen liggen.

En waarom zouden ze? Heeft een bende 'would be' intellectuelen nu echt niets anders te doen dan de door de zonnebaders zo gegeerde ruimte in te nemen met houten olifanten, plastieken, uit elkaargerukte mannen, enzovoorts.

Tijdens de zuur verdiende weekjes verlof willen ze ongestoord genieten op hun stukje strand en dan liefst niet in de schaduw van zo'n onbegrijpbaar onding.
Neen nog liever zouden ze de olifanten een duwtje in de rug geven om ze zo vlug mogelijk in zee te krijgen.

En als het echt niet anders kan dan worden de kunstwerken genadeloos verkracht. Weggemoffeld onder de strandlakens waarop dan een of andere cellulitis-queen zich etaleert alsof ze in de toog van de plaatselijke beenhouwer als 'fijne vleeswaren' ligt.

It' a SAD, SAD planet

(En Boogie-children-R-us van de Evil Superstars herbegint weer. Wat een hemelse plaat!!!!)